woensdag 3 maart 2010

Alleluja, de Heer zij geprezen

En de Heer, uw goede God bezocht incognito de boekenbeurs.
Een oude blijft bij de stand staan en grijpt een lijvig boek van de stand, schuift een stoel bij, en mompelt voor zich, “Tedju dat is een lijvige roman zeg, en dan die titel, De Bijbel, Gods woord. Waarover zou dat gaan? Zou het over Mij gaan? Dat moet Ik eens bezien, Ik herinner Me niet iets gezegd te hebben.”
De grijsaard zet zich en leest!
Zijn gezicht veranderd om de haverklap, van vrolijk tot geërgerd, boos, opgelucht, lachend om tussendoor in een schaterlach over te gaan. Passerende bezoekers van de beurs kijken verwonderd naar de oude man.
De grijsaard schiet weer in een lachbui, valt pardoes van zijn stoel en ligt kronkelend van het lachen op de grond, en dan, hij schokt, en ….. een omstaander grijpt zijn GSM en belt de hulpdiensten, doch de MUG komt te laat, de oude man is niet meer. Wanneer het team van de Medische Urgentie het relaas der aanwezigen horen, kijken zij verbaast en ongelovig,
“Hij zou zich daarnet dood gelachen hebben? Maak dat een ander wijs. Die man is koud en stijf, en dus al langer geleden gestorven.”
De Heer mompelt voor zich: “Verdikke, Ik had er ook weer een afgetakeld lichaam uitgepikt, een beetje leven in geblazen, maar ’t mocht niet baten. Rot versleten, ja, en nu nog verder naar de knoppen van het lachen.“
En de Heer schiet weer in een lach.
“Hahahaha, Hahahaha, Gods woord, Tarara, geloof het maar, doch Ik heb niks gezegd. Hahahaha, Hahahaha, Hahahaha, Hahahaha, Hahahaha.”
Klinkt het door de hal van de boekenbeurs. Het geluid kwam van overal en sterft geleidelijk weg. De beursbezoekers herkennen de lach van de oude man, en kijken verbaast naar …Hela! … Wat nu? ….. Het lichaam van de oude man is weg!
Alleluja, de Heer zij geprezen!

DE BIJBEL

“ALLELUJA, DE HEER ZIJ GEPREZEN!”

“Mag Ik, uw Allerhoogste God, even een opmerking maken?... De Bijbel? … Mijn Bijbel? … Allee, oei na!
Heb Ik, uw Allerhoogste, een Bijbel? Zal Ik eerst maar eens beginnen met scheppen, of wie dacht u dat Mijn Bijbel zal schrijven.”

EN GOD SCHIEP! …Inderdaad, ja, Ik schepte er Goddelijk op los. Ik, Uw Heer en God, was na een eeuwige eenzaamheid, die eenzaamheid natuurlijk kost beu, en had zin in wat verzet. Dus dacht Ik, uw goede Heer, eerste een eeuwigheid goed na, Ik had per slot tijd zat, en kwam tot een uniek besluit. Ik zou Goddelijk gaan scheppen, en werd daarmee de eerste hobbyist en doe-het-zelver. Dit verdiende een vreugdekreet …. ? “Oei, wat nu, er is niemand om Mij te prijzen, allee, vooruit dan maar.”
Alleluja, Ik ben geprezen, Allee, oei na!

Daar de Heer geen supporters had en niemand zijn schepping bewonderde besloot hij hieraan wat te doen, en schiep de mens.
A ja .... De mens … Oké, maar die bleke was een miskleun van jewelste, doch dat merkte Ik later pas, als ’t kalf verdronken en het kwaad geschied was.
Wanneer de Heer, op een schone keer incognito, bij een blitzbezoek aan een boekenbeurs, de Bijbel, het woord Gods voor de mens, door de mens zelf geschreven, eens onder de loep neemt, is hij stom verbaasd.
“is dat mijn woord? Heb Ik ooit iets gezegd? Men geeft dit uit als mijn woord? die hebben lef zeg, wat durven ze daar allemaal in mijn Goddelijke Hemelse Heilige Pantoffels te schuiven, Allee, oei na!, Ik wordt Goddelijk misprezen!”
En de Heer las geboeid en verbaast verder, en hielt er een Goddelijke breuk van ’t lachen aan over, doch de overige bezoekers keken verbaast naar de oude man die zat te lezen en te lachen, en knikten meewarig het hoofd, als die arme stakker er maar niet in blijft.

Genesis 1

De eerste dag:

God schiep hemel en aarde, doch Hij zag er niets van, en God zei er moet licht komen, en er kwam licht, en hij scheidde het licht van de duisternis.
Een dag? Verdikke, een eeuwigheid heb ik daaraan gewerkt. Natuurlijk moest Ik licht hebben, anders moest Ik op de tast verder werken.

De tweede dag:

En God scheidde het water onder hem van het water boven hem en noemde het water boven hem, hemel.
Waar komt al dat water vandaan, en wie heeft er onder mijn duiven geschoten? Wie heeft er in hemelsnaam zoveel water gemaakt, en trouwens boven jullie hoofd, dat is geen water maar lucht, knuppels. En van die lucht heb ik eens geprofiteerd, en ben mijn eerste Goddelijk luchtje gaan scheppen.

De derde dag:

God zei dat het water naar een kant moest stromen, waardoor er droge plaatsen ontstonden, en dus ontstond er water en land. Allee, ik heb dat maar gedacht, ik moest het niet zeggen er was trouwens niemand om tegen te kletsen.
God zei dat er groen moest komen, en bedekte het land met groen.

De vierde dag:

God zei dat er lichten aan de hemel moesten komen. Hela, kwispenbiebels, het was al licht, wie heeft dat terug uitgeknipt? Maar allee, vertel verder; een groot voor de dag en nog wat lichtjes voor ’s nachts, en Hij scheidde de dag van de nacht Voila, nu vallen ze in herhaling, ik had dat licht al van de duisternis gescheiden, of niet soms, is dat om het moeilijk te maken?

De vijfde dag:

God schiep de vissen in het water en de vogels in de lucht. Olala, dat klopt hier niet, alleen vissen en vogels, allee, direct van in”t water de lucht in? Ach, dat is waar ook, Ik was ’t al vergeten, Ik was begonnen met vliegende vissen natuurlijk.

De zesde dag:

God schiep de dieren op het land, bekeek zijn werk en zag dat het goed was.
Inderdaad, tot daar toe toch tenminste.
En sprak, laat Mij de mens maken naar Mijn beeld en gelijkenis. Wablief zou ik dat gezegd hebben, hebben die miskleunen nogal wat pretentie zeg, Mijn Goddelijk evenbeeld en gelijkenis, verwaande dikkoppen, Mij zo affronteren.
En God schiep de mens, en sprak, breng de aarde en de natuur onder je gezag.
Heb Ik dat gezegd, geloof het maar, dat van onder hun gezag brengen, nee dat komt niet van mij maar van die bleekscheten, die spelen overal den baas.

Allee, oei na, allee oei na!
(Zong het engelenkoor)

Natuurlijk liepen er in de kortste keren een massa van die afstammelingen rond.
Er waren er die langst de rivieroevers rijstzaden verzamelden om met saffraan rijstepap te maken, die kregen speetoogjes van de moeilijke stoelgang en ’t persen, en ’t geel van de saffraan. Ge had er die altijd in de open vlaktes verbleven en zwaar aangebrand waren door de zon, allee, zwartgeblakerd bedoel Ik. En dan waren er die in de oerwouden ronddoolden en maar licht aangebrand waren, schoon gebronsd.
En tot slot dat verwaand manneke, dat in een grot weggedoken zat. Hij kroop altijd weg voor de zon, anders verbrande zijn edel velletje, en kon men zijn blauw aderen niet meer zien. Den Adam natuurlijk, een echte bleekscheet met onvervalst blauw bloed. Dus alles bijeen een bonte menigte. Was dat kunnen zeg, Ik had Mezelf Goddelijk overtroffen.
Alleluja, de Heer zij geprezen.


Genesis 2

De zevende dag:

Helaba! Dagen? Sorry, nog eens, dat waren geen dagen maar eeuwen, en ik was Goddelijk bekaf na al die eeuwen, en Mijn hobby al kots beu op de koop toe, dus ging Ik eens Goddelijk uitblazen, mocht toch zeker?
Alleluja, de Heer zij geprezen.

Doch in de tijd dat God de mens maakte, plaatste hij hem in de tuin van Eden, hij mocht van alle vruchten genieten behalve van de vruchten van de boom van Goed en Kwaad. En de goede God gaf destijds de dieren als gezelschap van de mens, doch de mens vond geen volwaardig gezelschap onder de dieren.
Allee, oei na, is die verwaand zeg! Dat klopt hier niet, het was alleen dat bleek geval in die grot, bleken Adam, met zijn teer edel velleke en blauw bloed, die zijn neus optrok voor de kleurlingen, en hen niet goed genoeg vond voor zijn gezelschap.
Daar de mens geen volwaardige gelijken vond onder de dieren, Helaba, niet alleen onder de dieren doch onder de kleurlingen ook niet, besloot de Heer hem een menselijk en gelijkwaardig gezelschap te geven en liet de mens in een diepe slaap vallen.
Voila, Ik vond daarbij de narcose uit, en was dus de eerste Anesthesist. Alleluja, ben Ik niet steengoed en toch geprezen op de koop toe!
De Heer nam een rib uit de mens en vulde de opening met vlees. Waarop hij uit de rib een vrouw bouwde, haar leven inblies en deze bij de man bracht, en de Heer zei, vermenigvuldig u.
Oké, dat van het maken van de vrouw, uit de man, inderdaad, dat was pas een stuntwerk en eerste poging tot het beoefenen der chirurgie en beeldende kunsten. Dat klopt, maar de vrouw die uit de man komt, zijn dochter dus, zou door Mij aangeboden zijn aan haar vader, vergeet het maar, dat zat zo niet ineen. Ik heb hem nooit aangezet tot een incestueuze relatie met zijn dochter, dat in Mijn Goddelijke Pantoffels schuiven, dat is grof zeg. Die incest komt van dat bleek koppel zelf, niet van Mij, nee, Ik zit er voor niks tussen. Allee oei na, allee oei na zeg!

Genesis 3

En de slang die de sluwste was van alle levende wezens, en de vrouw verleidde om toch van de boom van goed en kwaad, vruchten te plukken.
Allee zeg, een slang? Allee, lap, slangen zijn niet slim en hebben van Mij geen hersenen van formaat gekregen, dus geloof er maar niks van, zij had dus een smoes uitgevonden om aan Mijn heerlijke Goddelijke appels te zitten.
Zij, … natuurlijk, … de vrouw, … natuurlijk, of wat had je gedacht? Ik had haar nooit mogen maken, maar ja, met vrouwen had Ik nog geen ervaring. En Ik dacht dat Ik, in al Mijn Goddelijke almacht, een Goddelijke en volmaakte creatie tot stand had gebracht.
Maar zij heeft het naar den bliksem geholpen, ja, inderdaad door haar schuld en alleen haar schuld, loop Ik hier Goddelijke affronten op. Ik had haar met Mijn Goddelijke adem leven ingeblazen, maar in mijn Goddelijke verstrooidheid een ietsje te veel geblazen, en er zat van alles wat te veel in, Te veel ijdelheid, te veel pit, te veel sex appeal, allee, van alles te veel.
Oké, het gaat alleen om Bleke Eva, een speciaal geval, en inderdaad dat heet geval kon nergens afblijven. Dat kind had ook al de erfelijke verwaandheid mee van papa Adam, en trok ook al hare neus op voor de kleurlingen. En te veel sex appeal, en bij gebrek aan bleekneuzen, allee lap, ja zij en hare pa. Den appel valt niet ver van den boom en Ik de Goede God krijg de schuld in Mijn Goddelijke Hemelse Slippers geschoven! Allee, oei na, ‘k heb het Goddelijk aan mijn Allerheiligste been.

Toen dacht God de Heer, nu heeft de mens kennis van goed en kwaad, en stuurde hen weg uit de tuin van Eden.
Voor straf, naar ’t noorden, in de winterse kou op de Russische vlakte natuurlijk, om wat af te koelen.
Uiteraard, alleen dat bleek koppel verstaat ge, de rest zit er nog steeds, allee, hun afstammelingen, lekker in het zomers paradijs. Ach ja, nog altijd zwartgeblakerd of aangebrand, wat dacht ge!
Alleluja, de Heer zij geprezen
(zong het Hemelskoor)

Adam en Eva bekwamen eerst Kaïn, en vervolgens Abel. De Heer had alleen oog voor de offers van Abel, waarop Kaïn jaloerse werd en zijn broer een mot gaf.
En of, een mot gegeven zegt ge, maar dan wel wat te hard. Waarop deze bij de Heer aankwam, ja, dood, anders komt ge er niet in.
Kaïn werd hierop door God voor straf verdoemd en weggezonden. Allee, lap, Ik heb het weer gedaan zeker, Ik zou alleen oog gehad hebben voor de ene en niet voor de andere, wie durft Mij van partijdigheid beschuldigen, Ik de Oneindige Rechtvaardigheid zelf, dat is straf zeg, ze durven nogal, dat komt weer van die bleekscheten.
Die nazaten van Bleke Adam en Bleke Eva, die hebben den Bijbel naar hun belangen blijkbaar opgesteld, nee wees gerust, ik weet van niks!
Allee, oei na, ze weten Mij weeral wonen zeg!


En Kaïn zei tegen de Heer, die straf is te zwaar, dolend ver van hier kan iedereen die mij tegenkomt mij doden, doch de Heer beloofde hem bescherming en zond hem heen. Vooruit maar, ’t is weeral van dat, Ik ga een deugniet beschermen zeker, geloof het maar niet, dat is wel het laatste waaraan Ik zou denken.
Allee oei na, heb ik het weer gedaan?

En trouwens zie je nu wel, ze geven het al toe, of waar komen al die mensen ineens vandaan. Ze maken natuurlijk iedereen wijs dat zij de eerste waren. Dat klopt dus niet, er waren uiteraard al veel mensen, doch die bleke verwaande dikkoppen, tellen de kleurlingen niet mee natuurlijk!


Genesis 6,7 & 8

Na lange tijd en verspreiding van het mensdom zag de Heer dat de mensen slecht waren,
Pardon, niet de mensen, nee! nee! alleen die bleekscheten. Overal ruzie zoeken, zich overal gaan moeien, iedereen onderwerpen, slaven houden, en altijd maar vechten. En die beweren dan dat ze iedereen gaan beschaven, een echte pest is ‘t.
En de Heer dacht bij zich, ik heb een ernstige vergissing gemaakt, ik zal hen van de aarde verwijderen, doch alleen Noach vond genade in zijn ogen.
Alleluja, de Heer zij geprezen.

En de Heer zei tegen Noach, ik heb besloten een einde te maken aan alle mensen.
Nee, … zo zat dat niet ineen, hij vond ook geen genade in Mijn ogen, maar ontsnapte aan Mijne Tsoenamie op een drijvende boomstam, met nog wat familie en een koppel grieten.
Trouwens die bruintjes en zwartjes hebben en geen last van gehad, en geen zondvloed gezien, die heb ik ongemoeid gelaten, die hadden het ook niet bond gemaakt. Te dju, die bleekscheet die dat geschreven heeft denkt dat zij, de bleeksnuiten, alleen tot het mensdom kunnen gerekend worden zeker, Ik had besloten om alleen dat afgebleekt onkruid te verdelgen, en niet alle mensen.
De kleurlingen waren nogal braaf, gingen niet overal ruzie maken en plunderden mijn planeet niet, met hen had Ik absoluut geen last, dus liet Ik hen natuurlijk ongemoeid.
Alleluja mijn kleurlingskens zijn geprezen.


Genesis 9

15 - En gij zult een ark maken, driehonderd el lang, vijftig el breed, en dertig el hoog.
16 - Met een venster en een zijdeur, met onderste, tweede en derde indeling.
Allee oei na, ben Ik nu architect. En die maten! Olala, ze zijn met mammoeten aan ’t schieten in plaats van met spek of varkens. Één El is 69cm, en Ik zou dat in al Mijn Goddelijke wijsheid, gecommandeerd hebben, niet goed wijs zeker? Dat zou dan een oceaanreus van 210m lang, 35m breed en 21m hoog moeten worden. Zou het geen voet moeten zijn? Verdikke, dat is dan nog 90m lang, 15m breed en 10 m hoog, dat kan nog voor 3 verdiepen hoog. Dat zou nog een jobje zijn voor een moderne scheepswerf in de 20ste eeuw. En die kwibussen leven nog in het stenentijdperk, en mij beschuldigen van het geven van zo een idiote opdracht! Zou dat misschien de rede zijn dat de Russische vlakte zo kaal is. Die Noach is met zijn ploeg en zijn stenen bijltjes, zeker enkele tientallen jaren bezig geweest om Rusland kaal te kappen. Ze verbleven in die vlakte, in de kou, nadat Ik hen uit Mijn tropisch paradijs had verjagen.
Allee oei na, ze schieten de Allerhoogste, af!

En die ark, hoe zou hij die gemaakt hebben, met zijn stenen beiteltjes zeker. Allee, laat u niet te veel wijsmaken. Bluffen, overdrijven en zichzelf ophemelen daar zijn die bleekscheten toch knap in, dat moet gezegd worden. Het zou ze in de 20ste eeuw nog niet lukken, zonder het metaal of metalen werktuigen.
Hela Gabriël! Waar zit ge? Gabriël is mijnen Hemelse “Chef d’ Equipe”
Hela! Luister eens naar uwe werkgever. Weet ge wat bleekscheten, politiekers, advocaten en krokodillen gemeen hebben?

Aartsengel Gabriël krabt eens door zijn engelenhaar, maar blijft het antwoord schuldig.
Allé jong, ze hebben allemaal een heel groot bakkes, zijn totaal onbetrouwbaar en hebben geen verstand.
Ik had trouwens van alle bleekscheten beter krokodillen gemaakt, men merkt het verschil toch niet. Allee, oei na, een halve wereld opscheppers!

En de Heer beval Noach om met zijn gezin en de dieren de ark te betreden, En God liet het 40 dagen en nachten regenen, en een vloedgolf overspoelde alles.
En dat water dan, de gehele aarde onder water, natuurlijk zij konden niet verder zien dan hunne neus lang was. Daar bij die bleekgezichten heb Ik alles ondergezet, alleen daar maar.
Hij was ontsnapt in zijn ark, …… nee, …... zo is het niet gegaan, hij en zijn kliek waren in een boom geklauterd, omdat door de regen alles onder stond, en om geen natte voeten te krijgen.
En dan die vloedgolf, ja dat woord of fenomeen Tsoenami kende men destijds nog niet, en Ik had er een serieuze Goddelijk grote op hen afgestuurd.
Een goede Goddelijke lap, met mijn Goddelijke hand ter hoogte van Griekenland in de middellandse zee, en met mijn andere Goddelijke hand, nog een Goddelijke lap nog wat meer naar het oosten, bij Turkmenistan, en lap het water vloog op, maar het land ook, en oprijzende gebergte brak het laatste deel van de Middellandse zee in stukken, en dat noemen ze nu de Zwarte zee en de Kaspische zee. Ik had blijkbaar Mijn Goddelijke almacht wat onderschat. Die Tsoenami heeft die boom ontworteld en zij zijn daarop drijvend ontkomen.
Alleluja, Alleluja, de Heer zij geprezen!


En dan die veertig dagen en nachten regeren, ook weer goed overdreven zeg, begin maar met 40 uur dat is al genoeg zeker. Het was per slot geen motregen. Mijn engelen hebben het met bakken naar beneden gekapt. Die bleekscheten had ik na de zondeval naar ’t noorden gestuurd, de Russische vlakten en centraal Europa in, dat met Mijn Tsoenami direct onder water stond. Maar ja, het was dus een stomme boomstam die mijn plan naar de bliksem hielp. Daarbij nog de genetica, die Ik in mijn Goddelijke wijsheid uitdacht had, voor voortplanting en erfelijkheid, en ‘t spel was naar de bom. Hun erfgenamen erfden alle eigenschappen, eigen aan die bleekscheten, en ik zat weer Goddelijk terug met de Heilige gebakken peren. Allee oei na, terug naar af! Maar dat niet alleen, ze waren met hunnen boomstam aan de zuidkant van de Zwarte zee gestrand, in mijn schoon paradijs van destijds, nu door de Tsoenami en bijhorend natuurgeweld dooreen geschud, vernielt, en ontvolkt.
De kleurlingskens waren van de schrik naar Afrika gevlucht.
Allee, oei na, waar ben ik aan begonnen.


Genesis 11

Ooit werd er op de aarde één taal gesproken. Toen de mensen naar het oosten trokken en bij de vlakte van Sinear kwamen besloten zij er een stad en toren te bouwen die tot aan de Hemel moest reiken. (Babylon)
Gelukkig had Ik het door, zij wilden natuurlijk langst de achterdeur Mijn Goddelijke residentie binnen glippen, wetend dat zij er niet welkom waren, en er dus langst de voordeur niet in mochten, de linkerds. Doch Ik, de Alwetende, doorzag hun plan.
Maar toen daalde de Heer naar de aarde af en kwam hun activiteiten eens van nader bekijken. Dit is één volk en ze praten allemaal dezelfde taal, dacht de Heer, en wat ze nu doen is nog maar het begin, wie weet wat ze nog van plan zijn.
Hoe wist de kwibus die dit geschreven heeft wat ik zoal zou gedacht hebben, dat is strafzeg.
Laten we dus taalverwarring scheppen, zodat samenwerking onmogelijk wordt, en zo geschiede, waarna de mensen zich verspreidde.
Ziet ge nu wel, dat gezegde van “Verdeel en Heers” zou dus niet van Jul Caesar, maar van uw goddelijke Heer en Schepper, van Mij dus, afkomstig zijn .
Alleluja, de Heer zij geprezen (zong het engelen koor)
Sssst! ik ben aan ’t lezen, mompelt de oude man


Genesis 12

En na vele generaties heeft een van de afstammelingen een zoon Abram genaamd. En de Heer, Ikke? zei tot Abram, trek weg uit het land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik zal wijzen. Daarop nam Abram zijn gezin en Lot, de zoon van zijn broer mee, samen met al zijn bezittingen, slaven en slavinnen en ging naar het land van Kanaän.
Nu niet voor ’t een of ’t ander, maar de verbeelding van die bleekscheten swingt de pan nogal uit.
Ik voel al Goddelijke nattigheid, ze gaan het weer in Mijn Goddelijke Hemelse Heilige Pantoffels schuiven zeker. Nu eerlijk gezegd, als Ik die bleekscheten wat in de mars wil houden, heb ik mijn Goddelijke handen vol, en al goed dat de rest, de kleurlingen, het nog wat fatsoenlijk houden.
En ik zou die slavenhouder nog moeten helpen en zegenen, wees gerust, dat is het laatste wat in mijn Goddelijk hoofd zal opkomen. Slaven houden, ba! Allee Foei na!

Als gevolg van hongersnood moesten zij tijdelijk naar Egypte uitwijken, doch bij hun terugkeer bleef Lot in het waterrijke Jordaanvallei, bij de steden Sodom en Gomera, terwijl Abram zich in Kanaän vestigde.

Genesis 14

In de dagen van koningen Amrafel van Sinear, Arioch van Ellasar, Kedor-Laomer van Elam, en Tidealde koning der volken dat zij krijg voerden met de koningen Bera, van Sodom, Birsa van Gomorra, Sinab van Adama, Semeber van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar. Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim. Twaalf jaren hadden zij Kedor-Laomer gediend; maar in het dertiende jaar was de maat vol. Zo kwam Kedor-Laomer in het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim, en de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is.
Allee ziet dat af zeg, ze zijn al aan ’t oefenen voor een wereldoorlog zeker? Te dju, (oei Ik mag niet vloeken) ze menen het precies, ze zijn toch wel aan ’t knokken. Kunnen die bleekneuzen nu niks beter dan ruzie maken. Allee, oei na, Ik wordt weer misprezen.
Daarop keerden zij en kwamen tot En-Mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-Thamar woonde. Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en ’t is al wellekes zeker, ambrasmakers, gaat het zoal? de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het dal Siddim, Tegen Kedor-Laomer, den koning van Elam, en Tideal, den koning der volken, en Amrafel, den koning van Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf.
Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en Gomorra vielen in hun vlucht in de lijmputten, overgeblevenen vluchtten naar het gebergte. De overwinnaars namen alle goederen en voedsel voorraden van Sodom en Gomorra en trokken weg. Ook namen zij Lot, de zoon van Abrams broeder, en zijn bezittingen, want hij woonde in Sodom. Een die ontkomen was, boodschapte het aan Abram, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren.
Als Abram hoorde, dat zijn broeders zoon gevangen was, wapende hij zijn bondgenoten en huispersoneel, driehonderd en achttien man, en hij jaagde hen tot Dan.
Lap zeg gaat die knappe zich ook moeien, en ook knokken met zijn knokploeg, maar dat dan toch zonder mijn zege hoop ik. Allee oei na, is dat Mijn uitverkoren Volk?
Hij en zijn knechten verdeelde zich tegen hen des nachts, en hij vervolgde hen tot Hoba, nabij Damaskus.
Daarna bracht hij alle goederen doch ook Lot, zijn vrouwen, hun bezittingen, en de bevolking die met hen gevangen genomen was. De koning van Sodom toog uit, hem tegemoet tot het dal Schave, dat is, het dal des konings. Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn, hij was een priester Gods. En hij zegende hem, en zei: Gezegend zij de god van Abram, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! En hij gaf hem het tiende van alles.
En de koning van Sodom zei tot Abram. Geef mij de mensen; maar neem de goederen voor u. Doch Abram zei tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den Heer die hemel en aarde bezit. Alleen wat de jongelingen verteerd hebben, en het deel der mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen!
Jawel, dat vechten zit er toch van in het begin in. Bij die bleke is er iets uit de hand gelopen, Ik moet wel wat beter uit mijn Goddelijke doppen kijken als ik ooit nog eens ga scheppen. En nu maar hopen dat ze nooit fatsoenlijke wapens weten te produceren, maar Ik voel mijn Goddelijk eksteroog al jeuken, dat is een slecht teken, dat zal wel slecht uitpakken in de toekomst. Had ik den bleken Adam maar in zijn grot laten zitten. Den Satan zal tevreden zijn peins ik. Allee, oei na, Ik zit in de Goddelijke miserie.
Alleluja, de Heer zij geprezen zongen zij in koor, en de oude vroeg zich af, voor wat nu weer?

Genesis 18

En de Heer zei tot Abram, ik vernam slechte tijdingen van Sodom en Gomorra, De zonden van hun bevolking zijn ongehoord groot, ik zal daarom deze steden verwoesten.
Heb ik dat gezegd, en waarom zou ik met een bleekscheet gaan overleggen. Gedacht heb ik dat natuurlijk, en gedaan ook, en ’t was nodig. Allee oei na, Ik uw Heer wordt misprezen!
En de Heer zond zijn twee Engelen die hem vergezelde naar Sodom en Gomorra om na te gaan hoe ernstig de toestand wel was. En aan de poort van Sodom aankwamen werden zij verwelkomd door Lot, die hen uitnodigde en gastvrij ontving.
Wanneer de mannen van Sodom vernamen dat er gasten waren in het huis van Lot, trokken zij allen, jong en oud daar naar toe en eiste dat Lot zijn gasten aan hen zou laten, zodat zij deze zouden kunnen nemen. Lot weigerde hen de mannen te geven en bood zijn twee maagdelijke dochters, met de woorden, doe met hen wat je wil, maar laat mijn gasten en mijn gastvrijheid ongemoeid. De mannen van Sodom wezen echter dit voorstel af, maar werden door engelen met blindheid geslagen en konden niets ondernemen.
Te dju, te dju, die erfelijkheid, de genetica en dan nog de mutaties, negatieve mutaties wel te verstaan, te dju, te dju, twee steden vol Homo,s, Allee, boosaardige Homo’s dan wel!
En Ik heb in mijn oneindige Goddelijke wijsheid de genetica er zelf ingestopt, maar hier loop dat niet volgens plan.
En dan dat uitverkoren volk dat er een massa vrouwen, dienstmeiden en slavinnen op na houdt, allee alle vrouwen bij slechts enkele mannen, ja dat die andere mannen bij gebrek aan vrouwen, van armoede … is ook niet van te verschieten vind Ik. Nee, dat was niet voorzien. Die bleekscheten degraderen met den dag almaar meer. Waar ben ik toch aan begonnen.
En nu niet voor ’t een of ’t ander, maar die Lot is ook al een misbaksel van jewelste. Zijn dochters uitleveren! Heb zo een vader zeg. Sorry, maar voor Mij, de schepper, zijn vrouwen gelijk en respectabel, en wat meer respect moet ook kunnen, en trouwens die kent zijn vaderlijke plichten blijkbaar ook niet, in plaats van zijn kinderen te eerbiedigen en te beschermen. Allee, oei na, uw Heer wordt alles verweten

Alleluja, de Heer zij geprezen

Genesis 19

Nadat Lot en zijn familie de stad hadden verlaten, liet de Heer zwavel en vuur uit de hemel neerdalen over de twee zondige steden en de hele vallei, en vernielde alles incluis de bewoners der zondige oorden.
Dat klop, Ik heb toen de HHL (Heilige Hemelse Luchtmacht) ingezet, en Goddelijk gebombardeerd, a volonté. Maar bleekscheten zijn als onkruid, probeer het maar eens uit te roeien.
Alleluja, de Heer zij geprezen,
Zeg dat wel!
Lot trok uiteindelijk de bergen in met zijn twee dochters, en hield zich schuil in een grot met hen.
Zijn dochters nu hadden geen man en hun vader had dus geen erfgenamen, hun mannen hadden geweigerd de steden te verlaten, en waren dus mee omgekomen.
Op een dag zei de oudste dochter tegen de jongste, er zijn geen mannen meer, laten we onze vader daarom dronken voeren en met hem slapen, zodat we erfgenamen kunnen hebben en dit deden de dochters de een na de andere, en werden zwanger.
De dochters met de vader, En welke dochter wil nu persé met haar vader, laat staan dat ze dat alle twee willen. Hij steekt het natuurlijk patriarchaal op zijn dochters, zal wel net zoals altijd zijn, een autoritaire tiran die zijn dochters verkracht en het dan in hun schoenen schuift, en ’t is weeral van dat, incest, ba.
Maar ik had het al in de mot, Lot is ook al niet dat, en zijn dochters zijn van ’t zelfde hout gesneden.? En dan maar ene keer met papa geslapen?
Probeer het maar eens om dan van de eerste keer in verwachting te zijn. En poepeloerezat nog wel, doe dat eens na. En Papa weet van niks, tarara, dat zal wel. En moet ik dat allemaal geloven? Dat zijn onbetwistbaar afstammelingen van dat bleek stel, bokkige Adam en hete Eva.
Had ik indertijd die bleken Adam maar in zijn grot laten zitten. O sorry, denkt nu niet dat Ik als Alwetende en Almachtige God, fouten heb gemaakt. Nee, geloof dat maar niet, Ik kan als God hooguit, in een moment van Goddelijke verstrooidheid, iets Goddelijk verkeerd ineen prutsen, meer moet dat niet zijn, alleen kunnen de gevolgen wat zwaar uitvallen.
Allee, oei na, ik word nogal misprezen!


Genesis 22

Enige tijd later stelde God Abram op de proef en vroeg hem zijn enige zoon, Isaak, te offeren. Helaba, waar zijn ze me nu van aan het beschuldigen?
Abram gehoorzaamde aan de Heer en bracht zijn zoon naar de offerplaats. Dit behaagde de Heer, doch de Heer verbood Abram zijn enig kind te offeren.
Welke bleekscheet heeft dit weer verdraaid, kunt ge u voorstellen dat uw Heer en God dit zou behagen. Verdomme nee, Abram kreeg van Mij een Goddelijke nul op zijn rapport, Hoe kan uw Oneindig Goede en Rechtvaardige God dat goedkeuren? Een goede vader zou gezegd hebben, neem mij Heer, maar laat mijn kind ongemoeid.
Ze schuiven mij alles maar in Mijn Goddelijke Heilige Hemelse Pantoffels, arrogante bende bleekscheten.
En de goede God heeft het weer verpruts zeker. En Ik zou zulk een slechte vader Mijn Goddelijke zegen moeten geven.
Allee, oei na, Ik heb de hemelse bonen gefret!


Genesis 25-26-27-28

Isaak had twee zonen van zijn vrouw Rebekka, een tweeling, Esau de eerste geborenen en zijn broer Jacob. Esau werd een uitstekende jager, terwijl Jacob liever bij de tenten bleef. Wat is ‘t, liever lui dan moe, of achter de vrouwen aan, allee verder?.
Eens was Jacob aan het koken, toen Esau moe van de jacht thuis kwam. Geef me wat van dat rode dat je daar kookt, ik ben doodop, zei hij tot Jacob. Pas als je me jou eerstgeboorterecht verkoop zei Jacob. Wat moet ik met een eerstgeboorterecht, ik sterf van honger, zei Esau. Hij verpatste zijn recht aan zijn broer, voor een kom linzen.
Helaba! Iedereen heeft gelijke rechten, zolang ik hier God ben, of wat dacht je.
Wanneer hun vader Izaak oud geworden was ontbood hij zijn oudste zoon, Esau, en zei hem, mijn dagen zijn geteld, dus ga, jaag en bereid mij een wildbraad zodat ik u kan zegenen voor mijn dood. De moeder der kinderen, zijn vrouw Rebekka had dit gehoord en zag haar man Izaak liever haar lieveling Jacob zegenen, dus riep ze Jacob bij haar en beval hem neem uit de kudde enkele geitenbokjes die ik dan voor uw vader zal bereiden zoals hij die graag heeft, je moet hem die brengen en zeggen dat je Esau bent, je vader is oud en blind en zal niks merken en jou zegenen. En zo verwierf Jacob de zegen van zijn vader, die dacht dat hij Esau zegende.
Allee, oei na, wat een bende bedriegers.
Allee oei na, allee oei na! (zong het engelenkoor)
Allemaal goed en wel, en dan, maakt dat soms enig verschil uit. Voor uw goede en Rechtvaardige God is er geen onderscheid tussen de mensen op grond van geboorterecht.
Voor Mij, uw Oneindig Rechtvaardige God is er maar een onderscheid, namelijk het onderscheid tussen goed en slecht, en daarmee basta!. Wat men door bedrog verwerft is Illegaal en rechtloos, nog eens basta!

Wanneer Esau van de jacht weerkeerde en het bedrog van zijn broeder ontdekte, zwoer hij hem te doden, doch hun moeder Rebekka die hem hoorde verwittigde Jacob, zodat deze kon vluchten naar zijn oom Laban, en dit met mede weten en steun van hun vader Izaak.
Allee oei na, hier deugt blijkbaar niemand! Wat men door bedrog verwerft is onwettig en ongeldig, zeker voor Mij, de Almachtige, Oneindig Rechtvaardige. Jawel, dat is nu een script voor een eerste klasse krimi reeks, dat is een bende oplichters, en die denken dat zij de gezegende zijn, ja, tarara zulle, maar niet met uw goede en Rechtvaardige Heer. Allee, oei na! En als Ik de Almachtige ook nog eens iets mag zeggen, voor Ik de Oneindig Rechtvaardige zou Esau verkiezen, gezien hij een rechtschapen man was.
Alleluja, de Heer zei geprezen

Genesis 29 30

Zijn oom Laban nam hem in dienst en vroeg Jacob wat hij als loon voor zijn diensten wenste, En Jacob had de beeldschone Rachel lief; en hij zei: Ik zal u zeven jaren dienen, om Rachel, doch na die zeven jaar stopte de linke Laban, na een overvloedige maaltijd met de nodige wijn, zijn niet zo aantrekkelijke dochter Lea bij de dronken Jacob in ’t bed, die haar nam.
Verdikke die Laban is er inderdaad familie van, hij heeft blijkbaar dezelfde streken, ook al liegen en bedriegen, maar ’t blijft in de familie, gelukkig maar.
Is dat Mijn creatie, Ik val hier telkens in affronten. Allee, oei na, Ik wordt duivels geattaqueerd verdikke.

Als Jacob de morgen daarop het bedrog merkte, vroeg hij zijn oom waarom hij hem bedrogen had, waarop deze hem antwoordde, het is bij ons niet gebruikelijk dat de jongste zich voor eerstgeboren uitgeeft, waarmee hij dus Jacob van hetzelfde laken een broek gaf, en hem bedroog zoals hij zijn vader bedrogen had.
En linke Laban beloofde zijn tweede dochter als Jacob bereid was om nogmaals zeven jaar voor hem te werken. Hierdoor ontving Jacob de twee dochters van zijn oom en hun dienstmaagden.
Aijaijai, die Jacob is nog een grotere deugniet dan al zijn voorgangers te saam, maar krijgt geduchte concurrentie van zijn oom. En dan, zijn twee vrouwen zijn perslot zijn nichtjes. Gezien Mijn machtig genetisch systeem en de erfelijkheid, gaat dat hier ten gevolge niet voorziene inteelt, glad mis lopen en een regelrechte catastrofe worden, een ophoping van degradaties, maak dat maar mee! Allee, oei na, die gaan ‘t verprutsen.
Wanneer de Heer zag dat de minder aantrekkelijke Lea gehaat werd opende Hij haar schoot. En zij baarde hem vier zonen en noemde hen Ruben, Simeon, Levi en Juda
Miljarden, miljarden, heb Ik het weer gedaan, ja! Die bleekneuzen denken dat Ik niets anders te doen heb, dan Mij met hen bezig te houden zeker. Allee, lap na, ze kappen weer wat in Mijne Goddelijke teljoor. Het moet nochtans gezegd worden, met de kleurlingen heb ik nooit last, alleen de afstammelingen van Bleke Adam helpen mijn Goddelijke reputatie naar den bliksem.
Allee, oei na, uw Heer wordt op de korrel genomen.

Bij gebrek aan kinderen, smeekte de ongelukkige Rachel Jacob om kinderen te verwekken bij haar dienstmaagd, Bilha, die dan als de hare zouden zijn, en hij aanvaarde het aanbod. Bilha schonk hem twee zonen, Dan en Nafthali genaamd. Nu Lea dit zag bood ook zij haar dienstmaagd, Zilpa, aan. Die ook weer door Jacob werd bevrucht en baarde hem Gad en later Aser.
Ditmaal zit Ik uw Heer er voor niks tussen ziet ge, De zussen schakelen hun dienstmaagden in, in de concurrentiestrijd, en deugniet Jacob blijkt ook geen koel geval te zijn, maar eerder over verhit.
Heeft dat manneke niets anders te doen. Nu snap ik waarom die altijd liever bij de tenten bleef hangen.

Alleluja, de Heer zij geprezen
En Lea baarde nu weer de zonen, Jacob, Issascher, Zebulon en een dochter Dina genaamd.
God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder en zij baarde hem Jozef.
’t Is toch straf zeker, die vrouwen gaan elkaar beconcurreren, en de goede Heer uw God krijgt het weer in zijn Goddelijke Pantoffels geschoven. En Mij de Heer der Heerscharen, overal de schuld van geven, te pas en te onpas. Ja, had ik dat bleek geval maar in zijn grot laten zitten, ‘k had me een hoop Goddelijke miserie bespaard.

Genesis 30 31

Jacob die uiteindelijk bij zijn oom wenste te vertrekken, vroeg toestemming om met zijn vrouwen en kinderen te mogen vertrekken, doch pingelde nog een extra vergoeding van zijn oom Laban los, een extraatje dat dank zij Jacob zijn linke streken en oplichting, nogal zwaar uitviel voor de berooide oom.
Doch Jacob zei tot de zonen van zijn oom Laban. Zo heeft God uw vader het vee ontrukt, en aan mij gegeven.
Hela, heb Ik Uw goede en Oneindig Rechtvaardige het weer gedaan, nee, nee, en nog eens nee, Ik ben er niet tussen gekomen. Ik de Rechtvaardigheid heb hem niet geholpen, Ik een oplichter helpen, hoe durft men Mij ervan te betichten.
Uiteindelijk smeert Jacob het met al zijn bezittingen en vrouwen, doch de dochters van Laban stelen ook nog snel een kostbaar terafim van hun vader, Laban. Allee, lap zeg, die dochters zijn juist hun vader! Ook al te lange vingers en pikken!

Genesis 34 35

En Dina, de dochter van Lea, en Jacob ging uit om de omgeving te bezien. Sichem nu, de zoon van Hemor de landvorst, zag haar, verkrachte haar en werd verliefd op haar, en sprak ook naar het hart van Dina.
Allee, zo te horen waren ze uiteindelijk toch gelukkig met dat ongevalleke, nee niet verkracht, ze had het blijkbaar graag.
Alleluja, de Heer zij geprezen
En Hemor, de vader van Sichem, ging tot Jacob, om met hem te spreken. Toen sprak Hemor met hen. Hij zei; mijn zoon Sichems is verliefd op uw dochter, geeft hem haar tot vrouw en verzwagert u met ons. Geeft ons uw dochters; en neemt voor u onze dochters, en zij gooide het op een akkoord.
Allee, hebben die vrouwen niets in de pap te brokken, een beetje respect voor de vrouw zou geen kwaad doen!
Zo kwam Hemor en Sichem, aan hun stadspoort; en zij zeiden tot de mannen der stad.
Deze mannen zijn vreedzaam, daarom laat hen in dit land wonen, en daarin handelen, wij zullen ons hun dochters tot vrouwen nemen, en wij zullen onze dochters aan hen geven.
Doch deze mannen zullen ons ter wille zijn, met ons wonen, om een volk te zijn; als al wat mannelijk is onder ons besneden wordt, gelijk als zij besneden zijn. En zij gehoorzaamden aan het verzoek van hun heer Hemor, en Sichem, zijn zoon, en zij lieten zich besnijden.
Voila, alles in kannen en kruiken, dat kan dus ook blijkbaar, ze gaan nog braaf worden blijkbaar.
Alleluja, de Heer zij geprezen
En het geschiedde de derde dag, toen namen de twee zonen van Jacob, Simeon en Levi, broeders van Dina, een zwaard, en trokken gewapend in de stad, en doodden al wat mannelijk was. Zij sloegen ook Hemor, en Sichem, dood met hun zwaard en namen Dina uit Sichems huis. De zonen van Jacob plunderden de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd hadden Hun schapen, en hun runderen, en hun ezelen, en hetgeen dat in de stad, en in het veld was, namen zij. En al hun vermogen, en al hun kleine kinderen, en hun vrouwen, voerden zij als gevangenen weg.
Oei, Ik heb Goddelijk te hard en te rap victorie gekraaid, zullen zij dat nu nooit eens afleren. Uitverkoren volk van de God van Abram, Jawel ik zou die God van Abram eens willen zien, Ik ben het in elk geval niet, geloof me maar. En moet Ik dat kliekje deugnieten zegenen? Allee, oei na, ik val terug in affronten.
Daarna zei God tot Jacob: Maak u op, trek op naar Beth-El, en woon aldaar; En zij reisden heen; en Gods vloek was over de omliggende steden, zodat zij de zonen van Jacob niet achterna zouden jagen.
Nu gaan ze nog vertellen dat Ik, de Oneindig Rechtvaardige, hen na zo een schurkenstreek nog ga beschermen? Wie durft zo een onrecht in Mijn Heilige Goddelijke Pantoffels te schuiven? Allee, oei na, nu heb ik het weer gedaan!
Wanneer Jacob in het land van zijn vader terugkeert, verzoent Esau zich met hem.
Wat nu? Wordt hij door zijn broer nu in de bloempjes gezet, Nu niet voor ’t een of ’t ander, maar dat is de grootste deugniet die Ik tot nog toe geweest is, en dan nog een aartsvader van mijn uitverkoren volk. En men verkoop deze Krimi-roman voor Godswoorden, ze brengen dit beter uit op de toekomstige TV, in een reeks, alla Dallas. Allee, oei na, zijn dat Mijn creaties?

Genesis 36

Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan. Elifaz, de zoon van Ada, Rehuel, de zoon van Basmath, En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz. En Timna was een bijwijf van Elifaz, de zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw.
En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah.
Allee, oei na, ik kan er niet meer aan uit, die heeft alleen maar geneukt zou ik denken. Hij is waarschijnlijk mee verantwoordelijk voor de latere overbevolking van Mijn schoon planeet verdikke.
En voor mijn part mogen zij zich uitverkoren noemen, dat zou minder erg geweest zijn.

Alleluja, de Heer zij geprezen
Dit zijn de vorsten, klein zonen van Ezau: de zonen van Elifaz den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah
Dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau. Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hun vorsten; hij is Edom. Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom. En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna. En de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
Wat is dat allemaal, ik ben voor hen de God en Almachtige Heer der heerscharen, en niks meer, en deze deugniet zijn kleinkinderen zijn allemaal Vorsten, precies wat last van hoogheidwaanzin zeker, zou je eerst niet jullie God tot Koning der Koningen benoemen voor ge het lef hebt uzelf boven de rest van mijn schepselen te plaatsen. Ik zal die ook maar niet als uitverkoren bestempelen. Allee, oei na, dat is durven zeg.
En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana. En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran. Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan. Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
Dit zijn de vorsten der Horieten: Lotan, Sobal, Zibeon, de Ana. Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
Allee oei na, De afstammelingen der aartsdeugnieten hebben zich wat vorstelijke titels aangemeten, maak dat nu mee! Allee, oei na, subiet moet ik nog voor hen knielen zeker?

Genesis 37

Zo zei Israël (Jacob) tot Jozef: Weiden uw broeders niet bij Sichem? Kom, dat ik u tot hen zenden.
Jozef, zijn jongste zoon, ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan. En zij zagen hem van verre; en overlegde om hem te doden, hem in een der kuilen werpen en zeggen dat een boos dier heeft hem opgegeten. Ruben hoorde dat, en verloste hem uit hun hand; en hij zei: Laat ons hem niet doden. Ook zei Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in een kuil die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem. Hijzelf wilde hem heimelijk terug bij zijn vader brengen.
Alleluja, toch ene met verstand.
Als Jozef toekwam ontnamen zij hem zijn veelkleurig gewaad, en wierpen hem in den kuil. Daarna zaten zij neder om te eten, en zie, een reisgezelschap van Ismaelieten kwam uit Gilead; en hun kemels droegen specerijen om te verhandelen in Egypte. Toen zei Juda tot zijn broeds: Wat hebben wij er aan als wij onze broeder doodslaan, en zijn bloed vergieten? Komt, en laat ons hem aan deze Ismaelieten verkopen.
Als de kooplieden voorbijtrokken, trokken ze Jozef op uit den kuil, en verkochten hem aan hen voor twintig zilverlingen. Als nu Ruben terug bij de kuil kwam, was Jozef er niet meer. Ruben scheurde wanhopig zijn kleed, keerde terug tot zijn broeders en zei, De jongeling is er niet; en ik, waar zal ik heengaan?
Allee, oei na, zit die nu in de penarie zeg.
Toen namen zij Jozefs rok, en zij slachtten een geitenbok, en zij doopten den rok in het bloed. En deden hem tot hun vader brengen, en zeiden: Dezen hebben wij gevonden; een boos dier heeft hem opgegeten! Voorzeker is Jozef verscheurd! Toen scheurde Jacob zijn klederen, en legde een zak om zijn lenden; en hij bedreef rouw over zijn zoon vele dagen.
En al zijn zonen, en al zijn dochters maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde en zei: Want ik zal, rouwend over mijn zoon tot in mijn graf. Alzo beweende hem zijn vader. En de Israëlieten verkochten hem in Egypte, aan Potifar, een hoveling van Farao.
Niet te geloven, loop daar een braaf manneken rond, en dat verdragen ze nog geen eens. Kerdju, kerdju, miljaardenondedju. Allee, oei na, had ik maar nooit aan die bleke Eva begonnen, die verwaanden Adam was al meer dan genoeg. Al goed dat ze Mij hier de schuld niet in mijn Goddelijke Heilige Hemelse pantoffels schuiven. Allee, oei na, wat een God toch lijden kan.

Genesis 39

En God was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was in het huis van de Egyptenaar. Allee, vooruit, deze keer heb ik volgens de Bijbel iets goed gedaan.
Alleluja de Heer wordt geprezen.
Als nu zijn heer zag, dat God met hem was, en wat hij deed, voorspoedig was. Nam hij Jozef als hofmeester en verantwoordelijke voor al wat hij bezat. De vrouw van de Egyptenaar, had een oogje op Jozef en zei hem, lig bij mij! Maar hij weigerde, en zei tot de vrouw van zijn heer, Zie, mijn heer vertrouwd mij blindelings, en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.
Niemand staat hoger dan ik, en hij heeft mij niets onthouden, dan u, omdat gij zijn huisvrouw bent; hoe zou ik dan een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God! Oei! Ze hadden trouwens broederlijk delen nog niet uitgevonden blijkbaar, het was dus nog van ieder het zijn en elk zijn eigen vrouw. Sorry dat komt in feiten niet van uw goede Heer, Ik, uw goede Heer houdt het liever op broederlijk delen.
Alleluja, de Heer zij geprezen!
Doch op een dag dat hij in het huis kwam om zijn werk te doen; en niemand van het personeel aanwezig was, zij hem bij zijn kleed greep, zeggende: Lig bij mij!
Hij liet zijn kleed in haar hand, en vluchtte. als zij zag, dat hij zijn kleed in haar hand gelaten had, en naar buiten gevlucht was; riep zij het overige personeel
Was die Jozef een braaf manneke zeg, hoe is die bij die bende terechtgekomen. Alleluja, die zal mij wel prijzen!
Ze zei, zie, mijn man heeft den Hebreeuwse man aangebracht, om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen, als ik mijn stem verhief, en riep, liet hij zijn kleed en vluchtte, naar buiten. En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer, haar man, thuis kwam. Toen sprak zij, zeggende: De Hebreeuwse knecht, is tot mij gekomen, om met mij te spotten. Als ik mijn stem verhief en riep, liet hij zijn kleed bij mij, en vluchtte naar buiten. Vrouwen! Ik had het kunnen denken, daar valt niks mee te beginnen.
Allee oei na, waar ben Ik toch aan begonnen!

En Jozefs heer nam hem, en leverde hem in het gevang, waar ook de koning zijn gevangenen verbleven. Doch God was met Jozef, en gaf hem genade in de ogen van de overste van het gevang, die alle gevangenen, onder Jozef ’s toezicht plaatste.
Alleluja, jozef zij geprezen! Zongen zij

Genesis 40


De opperschenker en de opperbakker van de Farao hadden zich bezondigd tegenover de Farao zodat deze zeer toornig werd op zijn twee hovelingen. En hij leverde hen in het gevang, waar Jozef gevangen was.
De schenker en de bakker droomden nu beiden. En Jozef kwam ’s morgens bij hen, en zag dat zij ontsteld waren. Jozef vroeg, waarom kijken jullie zo onthutst? En zij zeiden: Wij hebben gedroomd, en er is niemand, die onze droom kan uitleggen.
En Jozef zei: Vertelt ze mij. Toen vertelde de overste der schenkers, In mijn droom, zag i9k een wijnstok met drie ranken; en zijn trossen brachten rijpe druiven voort. Farao's beker was in mijn hand, ik nam de druiven en drukte ze uit in zijn beker. Jozef zei tot hem: Dit is zijn uitleg: de drie ranken zijn drie dagen Binnen nog drie dagen zal Farao u in uw staat herstellen; en gij zult Farao's beker in zijn hand geven, Doch gedenk mij en doe van mij melding bij Farao, en maak, dat ik uit dit huis kom. en ik heb hier ook niets misdaan.
Toen de overste der bakkers zag, dat hij een goede uitleg gedaan had, zei hij tot Jozef: Ik mijn droom waren drie getraliede korven op mijn hoofd, in den opperste korf waren alle gebakken voor de Farao; doch de vogels aten alles uit de korf boven mij.
Jozef antwoordde: Dit is zijn uitleg: de drie korven zijn drie dagen. Binnen nog drie dagen zal Farao u aan een hout hangen, en het gevogelte zal uw vlees eten.
En het geschiedde op den derden dag, den dag van Farao's geboorte, zoals Jozef voorspeld had. dat hij de opperschenker terug in ere herstelde, doch de opperbakker werd gehangen. Doch de overste der schenkers dacht niet aan Jozef, maar vergat hem.
Alleluja, de Heer zij geprezen

Genesis 41


Na twee volle jaren droomde de Farao dat hij aan de rivier stond, en uit de rivier kwamen zeven vette koeien, en zij weidden in het gras. En zeven andere magere koeien kwamen na hen uit de rivier, en de magere koeien aten de vette koeien op.
Daarna droomde hij andermaal; en zeven vette aren rezen op, in een halm maar zeven van de oostenwind verzengde aren schoten hierna uit, En de dunne aren verslonden de zeven vette en volle aren.
Allee oei na, heeft die slecht geslapen
Als hij ’s morgens verslagen ontwaakte riep hij al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen, en vertelde hun zijn droom; maar er was niemand, die ze aan Farao uitlegde. Toen sprak de overste der schenkers tot Farao, Ik gedenk heden aan mijn zonden. Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij en den overste der bakkers in bewaring. En in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; En daar was een Hebreeuwse jongeling, en wij vertelden onze droom aan hem, en hij legde ons onze dromen uit; En gelijk hij ons uitlegde, alzo is geschied; mij heb je hersteld in mijn staat, en hem gehangen.
Hierop liet de Farao Jozef bij zich komen. En sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en niemand kan hem verklaren. Zie, in mijn droom stond ik aan den oever der rivier; En uit de rivier kwamen op zeven vette koeien en zeven andere koeien kwamen na deze, mager en zeer lelijk en de lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien op;
Daarna zag ik in mijn droom, en zie zeven vette goede aren rezen op uit een halm, doch zeven dorre en verzengde aren, schoten erna uit; En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren.
Allee, oei na, ik voel al Goddelijke nattigheid, Ik zal er toch niks mee te maken hebben zeker, of gaan ze Mij weer wat in mijn Goddelijke Heilige Hemelse Pantoffels schuiven?
Alleluja, de Heer zij geprezen!!

Jozef antwoordde hierop, de zeven aankomende jaren, zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn, daarna zullen er zeven jaren van hongersnood komen;
De Farao zei tot Jozef: Als God u dit alles heeft verkondigd, dan is er niemand zo verstandig en wijs, als gij. En de farao stelde Jozef aan als regent over Egypte, zeggende alleen ik zal groter zijn dan u..
En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en legde een gouden keten om zijn hals.
En hij deed hem rijden op den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypte.
En het land kende zeven jaren van overvloed, en hij vergaderde alle spijze der zeven jaren, Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen.
En Jozef werden twee zonen geboren, En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; En den naam des tweeden noemde hij Efraim,
Toen eindigden de zeven jaren der overvloed.
En de zeven magere jaren begonnen aan te komen en er was honger in al de landen; maar in gans Egypte was er brood. En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger was sterk in alle landen. Allee oei na, nu den broeksriem aantrekken!

Genesis 42


Toen Jacob zag, dat er koren in Egypte was, zo zei Jacob tot zijn zonen: ik heb gehoord, dat er koren in Egypte is; trekt daarheen en koopt ons koren opdat wij leven en niet sterven. Toen vertrokken Jozefs tien broers, om koren uit Egypte te kopen.
Doch Benjamin, Jozefs broeder, zond Jacob niet met zijn broers, want hij zei: ik wil niet dat hij misschien het verderf ontmoet! En Jozef ’s broers kwamen, en bogen zich voor Jozef, met de aangezichten ter aarde.
Als Jozef zijn broederen zag, herkende hij hen, maar zij herkenden hem niet. doch hij liet niets blijken en sprak hard met hen, en zei; Van waar komt gij? En zij zeiden: Uit het land Kanaan
Doch hij zei; Gij bent spionnen en gekomen om te zien waar het land zwak is.
En zij zeiden tot hem: Neen, mijn heer! maar wij zijn gekomen, om graan te kopen. Wij zijn zonen van een man; wij zijn vroom; en geen spionnen. En hij zei Ik geloof jullie niet, jullie zijn spionnen. En zij zeiden: Wij waren twaalf broeders uit het land Kanaan; en de kleinste is bij onzen vader; doch een is niet meer.
Toen zei Jozef; jullie zijn spionne, doch jullie zullen beproefd worden, jullie mogen pas terug naar huis keren als je me de jongste van jullie getoond hebt.
Een van jullie mag weer keren doch moet je jongste hier brengen: En hij zette hen samen drie dagen in bewaring
En de derde dag zei Jozef tot hen: brengt uw kleinsten broeder tot mij, zo zullen uw woorden waargemaakt worden; en gij zult niet sterven, doch Simeon werd op Jozef zijn bevel vastgehouden. Alle oei na, dat gaat hen niet voor de Goddelijke wind precies!
Jozef gebood, om hun zakken met koren te vullen en hun geld er in te steken en dat deden zijn dienaren ook. En zij laadden hun koren op hun ezels, en vertrokken.
Als een van hen zijn zak opendeed, om zijn ezel voeder te geven in de herberg, zag hij zijn geld; want het was in den mond van zijn zak.
En hij zei tot zijn broederen: Mijn geld is nog in mijn zak!: Wat doet God ons aan?
En zij kwamen bij hun vader; en vertelde hem hun wedervaren, zeggende: de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons aanzien voor spionnen. De heer zei ons; Hieraan zal ik zien dat jullie vroom zijn; laat een uwer broeders bij mij, neemt het graan mee, en trekt heen.
Jawel en heb Ik het deze keer niet verpruts? Misschien mag uw goede God niet meer mee doen? Alleluja, er wordt mij niks verweten! Alleluja! maak dat mee!
Alleluja, de Heer zij geprezen!
Nu eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat die Jozef ook een vreemde eend in de bijt is, hij valt uit de toon, veel te braaf voor een lid van de bleke familie. Waar zou die werkelijk vandaan komen, het lijkt wel een missing van de natuur, en voldoet eigenlijk niet aan de voorwaarden om uitverkoren te worden, volgens deze Bijbel althans.
Maar hoe zit dat met die Simeon, die laten ze zo maar achter. Maar ja, met zo een hoop jong zal het er op eentje meer of minder niet aankomen zeker.
Ze broederliefde swingt bij die mannen ook de pan niet uit blijkbaar, gelukkig heb ik daar nog wat zwartjes lopen, die bekvechten niet maar dansen en zingen dat het Mijn planeet er van davert.
Alleluja, de Heer zij geprezen!

Genesis 43


En als het graan op was, waren de jaren van hongersnood nog niet ten einde, en waren zij dus verplicht om terug in Egypte graan te gaan kopen.
Zij moest hun jongste broer Benjamin echter mee nemen, zoniet zouden ze hun broer Simeon niet vrij krijgen of graan kunnen kopen. Dus vertrokken zij met Benjamin. Wanneer zij allen voor Jozef verschenen, gaf hij hun broer Simeon vrij en gebood hem met hem te eten, waarna zij allen met hun graan geladen mochten vertrekken, doch hij liet heimelijk zijn beker in de zak van benjamin stoppen.
Wanneer zijn broers vertrokken waren liet hij zijn knechten hen vervolgen, aanhouden en de zakken doorzoeken, hen bezwerend, indien zij iets gestolen hadden, degene bij wie zij iets vinden, als slaaf zou gehouden worden, waarbij de beker uit Benjamin zijn zak te voorschijn kwam.
Allee, lap, nu begint die Jozef ook al van die rare toeren uit te halen, ’t zal dan toch familie van de rest zijn. Heb Ik, uw goede God, wat aan de hand met dat zogeheten uitverkoren volk van de God van Abram.
Wanneer Jozef stelt dat Benjamin bij hem als slaaf zal bleven is het Juda, die hem smeek dit niet te doen en hem, Juda tot slaaf te nemen, daar hun vader het anders zou besterven. Hij Juda heeft zich trouwens tegenover zijn vader borg gesteld voor de jonge.
Jozef maakt zich hierop echter bekend en gebied hen hun vader en familie naar Egypte te verhuizen daar ook de Farao bereid was een goed land aan hen af te staan, waar zij konden blijven tot minsten na de jaren van honger. En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en offerde offeranden aan de Heer.
Alleluja, de Heer zij geprezen!

Genesis 47

En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zei: Jacob, Jacob! En Jacob zei, hier ben ik! En God zei: Ik ben die God van Abram, vrees niet om te vertrekken naar Egypte, want Ik zal u tot een groot volk maken.
Allee, oei na, ik dacht dat ze me er niet in zouden luizen, maar daar zijn ze weer, en ik de goede God, heb het weer op mijn Goddelijk geweten. Nu willen ze dat ik van hen een groot volk zal maken, en is er al iets van in huis gekomen, Ik dacht van niet.
Maar jullie goede God zit weer met de hemelse gebakken peren.

Ik zal met u vertrekken naar Egypte en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. Toen maakte zich Jacob op, en de zonen van Israël voerden Jacob, hun kinderen en hun vrouwen, op de wagens die Farao gezonden had.
Alleluja, de Heer zij geprezen!
Al de zielen, die met Jacob in Egypte kwamen, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jacob, waren allen zes en zestig zielen. En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen van het huis van Jacob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. Jozef spande zijn wagen aan, en toog naar Gosen zijn vader tegemoet; en als hij zich aan hem vertoonde viel hij hem aan zijn hals, en weende lang.
Toen Jozef Farao boodschapte: Mijn vader en mijn broeders, en hun schapen, en hun runderen, met alles wat zij hebben, zijn gekomen en zij zijn in het land Gosen.
Toen zei Farao tot zijn broeds: Wat is uw hantering? En zij zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als onze vaders. Laat uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen, en zet hen tot veemeesters over wat ik heb. Als nu het geld uit Egypte en uit het land Kanaän verdaan was, kwamen de Egyptenaren tot Jozef, zeggende: Geef ons brood; waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven? Want het geld ontbreekt; En Jozef zei: Geeft uw vee, zo zal ik het u geven voor uw vee
Ammai zeg, precies een echte jood, die kent wat van ‘t sjacheren, in plaats van de mensen te helpen, nee hij verkoop Mijn eten aan woeker prijzen, en ’t is per tang geen wereldoorlog. En alles op aarde is er voor iedereen. Ba! Misbruik van de nood der mensen, en moet ik die bende gaan zegenen, ze zijn zot zeker!
Alleluja, de Heer zij geprezen!

Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden, schapen, runderen en voor ezels; en hij voedde hen met brood, dat jaar, voor al hun vee.
Zij kwamen ook het tweede jaar, en zeiden er is niets anders overgebleven dan ons lichaam en ons land. Koop ons en ons land voor brood en geef zaad, opdat wij leven en niet sterven. Zo kocht Jozef al het land van Egypte voor Farao, want de Egyptenaren verkochten al hun akkers aan de Farao. Voortaan zult ge een vijfde van uw oogsten aan de Farao afstaan viervijfde mag je behouden, en hij gaf hen zaad.
Allee, oei na, kunnen die bleekgezichten niks anders dan elkaar uitzuigen, afkloppen en bedriegen.Voor de goede God is alles er voor iedereen en hebben zijn schepselen geen recht hen wat toe te eigenen, maar Ik had het moeten weten als die bleke Eva aan Mijn Goddelijke appels zat, die denken ook dat ze alles mogen aanslagen.
Alleluja, zeg dat wel !

Genesis 48


Men zei Jozef, uw vader is ziek. Toen ging Jozef met zijn twee zonen Manasse en Efraim naar zijn vader.
Men zei Jacob, uw zoon Jozef komt, en Israël versterkte zich, en zat op het bed. Daarna zei Jacob tot Jozef: God de Almachtige, is mij verschenen te Luz, in het land Kanaan, en Hij heeft mij gezegend en gezegd, Ik zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen; en Ik zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven.
Allee zeg, moet er de goede God weer tussen komen, en trouwens waarom zou ik land geven aan een van mijn schepselen, de planeet is er voor alle wezens, ze moeten maar delen, de schokkers. Allee, oei na, ze spannen Mij uw Goede God voor hun kar
Uw twee zonen, die u in Egypte geboren zijn, zijn mijne; Efraim en Manasse zullen mijne zijn, als Ruben en Simeon.
Allee, oei na, de godvader heeft het precies maar voor het zeggen
Maar de kinderen die gij na zal krijgen zullen na hun broeds naam genoemd worden in hun erfdeel. En Jacob zag de zonen van Jozef, en zei: Die Engel, Die mij verlost heeft van alle kwaad, zegenen deze jongeren, doch als Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd van Efraim, de jongste van hen, legde, onderschepte hij Jacobs hand.
En Jozef zei: Niet zo, deze is de eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd. Maar zijn vader weigerde het, en zei: Ik weet het, mijn zoon! ik weet het; hij zal ook tot een volk worden, en hij zal ook groot worden. Nochtans zal zijn kleinste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren worden.
Hij zegende ze, zeggende: God zette u als Efraim en als Manasse! En hij zette Efraim voor Manasse. En ik heb u een stuk land gegeven boven uw broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard en met mijn boog, uit de hand der Amorieten genomen heb. Vooruit maar, het eerstgeboorterecht blijk hier weer eens een maat voor niets te zijn. Maar voor uw goede God niet gelaten, het komt toch maar van die bleekneuzen, en die jongleren er maar op los. En dan het land uitdelen aan de kinderen, dat ze van anderen met geweld afgenomen hebben, maar wacht maar, Ik de Allerhoogstezal hen noch veel laten knokken voor dat land. Die deugnieten denken dat ze alles zomaar mogen pakken, met Mijn zegen nog op de koop toe zeker, Ja watte, tarara zulle.
Alleluja, de Heer zij geprezen

Genesis 49

Daarna riep Jacob zijn zonen, en hij zei: Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen wedervaren zal.
Komt samen en hoort, gij, zonen van Jacob! en hoort naar Israël, uw vader.
Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte!
Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! want in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen
Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.
Zebulon zal aan de haven der zeeen wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken.
Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle.
Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.
Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.
Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over den muur.
Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.
Al deze stammen van Israël zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, elkeen naar zijn bijzondere zegen.
Allee nu, zijn dat de twaalfstammen van Israël, van mijn uitverkoren volk, Mij dunkt dat die kerels nogal een loopje nemen met de Goede God, en die kerel vraagt nog geeneens of Ik de Allerhoogste het daar mee eens ben, moet ik nu als God naar die knuppels hun pijpen gaan dansen.
Dat riekt hier naar dik aangebrand, waarom worden ineens alle zonen stamouders van de twaalf stammen van Israël? Allee, oei na, uw Heer wordt weer misprezen
Alleluja, de Heer zij geprezen


EXODUS

Exodus 1

Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; Die zei tot zijn volk: Ziet, het volk van Israël is machtiger dan wij.
Komt laat ons wijselijk handelen, opdat het zich niet verder vermenigvuldigd, om later ons te onderwerpen.
Uwe goede God zou het ook niet betrouwen, zeg nu zelf, ze noemen zich het uitverkoren volk en vertikken het om te integreren. Dat hun omgeving vijandig gezind wordt lig aan henzelf, en dat zou mijn uitverkoren volk moeten zijn? Die hebben nochtans ook geen pap gegeten van “sociale omgang”.
Alleluja, de Heer zij geprezen

En zij zetten oversten der schattingen over de Israëlieten, om hen te verdrukken met hun lasten; men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses.
En de farao zei tot de vroedvrouwen der Israëlieten, : Wanneer gij de Hebreeuwse vrouwen in het baren helpt, en ziet dat het een zoon is, zo doodt hem; maar is het een dochter, zo laat haar leven!
Lap zeg, die ook al, zou die op een of andere manier ook uit die nest van bleke Adam komen, die deugt ook al niet, Ik vraag me af of er wel fatsoenlijke bleekneuzen rondlopen op deze planeet. Helaba, waag het niet om me racist te noemen, dat bestond in die tijd nog niet, toen mocht men nog zeggen wat er te zeggen valt van iemand, zonder voor racisme of laster voor het gerecht gesleurd te worden. Mompelde de oude man voor zich en las verder.
Alleluja, de Heer zij geprezen

Doch de vroedvrouwen vreesden God, en deden niet, gelijk als de koning van Egypte tot hen gesproken had, maar zij behielden de knechtjes in het leven.
Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen, en zei tot hen: Waarom hebt gij deze zaak gedaan, dat gij de knechtjes in het leven behouden hebt? En de vroedvrouwen zeiden tot Farao, omdat de Hebreeuwse vrouwen niet zijn gelijk de Egyptische vrouwen; want zij zijn sterk; eer de vroedvrouw daar is hebben zij al gebaard, Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed; en dat volk vermeerderde, en het werd zeer machtig.
Toen gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen, die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar al de dochters in het leven behouden. Allee oei na, nog een schurk in het spel

Exodus 2


En een man uit het huis van Levi kreeg een zoon bij zijn vrouw die ook uit het huis van Levi kwam, doch de vrouw verborg de kleine in een biezen mandje dat zij tussen het riet bij de rivier verborg, het kind werd door de dochter van Farao gevonden en Mozes genaamd, en groeide op als een zoon van de dochter van de Farao, en latere verwante van de volgende Farao.
Als Mozes op een keer ziet hoe een Egyptenaar een Israëliet mishandeld en tussen komt en de Egyptenaar dood, moet hij vluchten voor de woede van de Farao.
En het geschiedde na vele dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijs over hun dienst kwam op tot God. En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abram, met Izaak, en met Jacob.
Alle lap, ze hebben me weer te pakken, de goede God moet het weer gaan opknappen. Trouwens dat van die overeenkomsten met die deugnieten, hebben zij zelf uit hunnen duim gezogen.Ge denkt toch niet de Almachtige met die deugnieten overeenkomsten gaat afsluiten, dat ziet ge van hier.
En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen. En Mozes hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de woestijn, en hij kwam aan den berg Gods, aan Horeb.
Alleluja, de Heer zij geprezen

Exodus 3


En de Engel des Heer verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde in het vuur, en het braambos werd niet verteerd. En Mozes zei: Ik zal zien waarom het braambos niet verbrandt.
Toen de Heer zag, dat hij zich daarheen wendde, riep God tot hem uit het midden van het braambos, en zei: Mozes, Mozes! En hij zei: Zie, hier ben ik!
Hela! daar weet ik niks van, zou ik het vergeten zijn of zuigen ze weer wat uit hunnen duim
En Hij zei: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig land. Hij zei Ik ben de God uw vader, de God van Abram, de God van Izaak en de God van Jacob. En Mozes verborg zijn gezicht, want hij vreesde God aan te zien. Pardon, hoorde hij een stem, anno 2000 AC is dit een rede om de persoon in kwestie onmiddellijk te interneren in een psychiatrische inrichting, maar ja wat wil je, ze kenden dat toen nog niet. Allee oei na. Ze schuiven het in mijn Goddelijk bakske!
Alleluja, de Heer zij geprezen!

En de Heer zei: Ik heb de verdrukking Mijn volk gezien, en hun geschrei gehoord,
Daarom ben Ik gekomen, om het te verlossen uit de hand der Egyptenaren, en het te voeren uit dit land, naar een land, van vloeiende van melk en honig,
Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk uit Egypte voert.
Allee zeg, die dat geschreven heeft zijn fantasie swingt serieus de pan uit, en ik moet te pas en te onpas springen voor dat uitverkoren volk van de God van Abram, en heb ik hier ook nog iets te vertellen of niet soms? Allee, oei na, ik heb het aan mijn Goddelijk been!
Toen zei Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israëls uit Egypte zou voeren? Hij dan zei, ikke dus: Ik zal voorzeker met u zijn, en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, zult gij God dienen op deze berg.
Te dju, Ik herinner Mij niet ooit met de Mozes op de koffieklats geweest te zijn, als ge dat hier leest is dat precies of Ik heb alles te overleggen net die deugnieten. Allee, oei na, ik zou met die Mozes hebben zitten kletsen?
Toen zei Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden; en zij mij vragen Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen? En God zei tot Mozes: “IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL” Ook zei Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: Ik ZAL ZIJN heeft mij tot u gezonden! Ga heen, en verzamel de oudsten van Israël, en zeg tot hen: Ik zal u uit de verdrukking van Egypte voeren, tot het land vloeiende van melk en honig.


ONVOLTOOID - NOG IN BEWERKING

Geen opmerkingen:

Een reactie posten